De ZOO Antwerpen, op het Koningin Astridplein, viert dit jaar haar 175ste verjaardag. Dankzij een veel bekeken programma kunnen televisiekijkend Vlaanderen en Nederland meer te weten komen over de beginjaren van één van de oudste dierentuinen ter wereld. Terwijl het publiek van de Antwerpse ZOO vandaag erg divers is, was de grote romantische tuin naar Engels model aanvankelijk enkel toegankelijk voor leden van de rijke burgerij, die maar al te graag kwamen flaneren tussen de pittoreske paviljoenen en bloemenperken. Bovendien was de collectie levende dieren nog beperkt. Naast enkele levende slangen, vogels en apen, kwamen de eerste bezoekers voor de enorme verzameling opgezette wilde dieren van Jacques Kets, de eerste directeur van de ZOO. De ‘levende collectie’ groeide niettemin gestaag, en sprak tot de verbeelding van een toenemend aantal bezoekers uit steeds bredere lagen van de samenleving. Het succes van de Antwerpse zoo inspireerde al snel andere steden. Zo werd de Jardin Royal de Zoologie de Bruxelles (1851-78) gesticht door rijke leden van de burgerij, die investeerden in de aanleg van een groot domein, dat ongeveer overeenstemt met het Leopoldpark, en de aankoop van wilde dieren. Helaas was het evenwicht tussen het etaleren van het élan van de natuurwetenschappen en het amuseren van de mondaine burgerij in Brussel zoek: wegens wanbeheer stierven de meeste dieren en ging de zoo failliet.

Negentiende-eeuwse dierentuinen moesten dus bijdragen tot het vermaak én prestige van rijke burgers. Maar ook middeleeuwse vorsten vonden het al belangrijk om vreemde en exotische dieren te bezitten. Vorsten die zich een menagerie van zeldzame dieren konden veroorloven, demonstreerden zo immers niet alleen hun onmetelijke rijkdom maar ook hun grensoverschrijdende macht en invloed. Vanaf de late middeleeuwen waren private dierentuinen en menagerieën een obligaat onderdeel van prinselijke residenties. Zo hield Antoon van Bourgondië (✝1415), hertog van Brabant en Limburg, in de paleistuin in Brussel een beer en een everzwijn in gevangenschap. Ook de latere Bourgondische en Habsburgse hertogen hechtten er belang aan om nabij hun residenties tuinen met wilde dieren aan te leggen (of te onderhouden). Uit bronnen voor het jaar 1444 blijkt bijvoorbeeld dat Filips de Goede het dierenbestand van het park te Brussel nog verder had uitgebreid met een leeuw, een struisvogel en een Guinees biggetje. Zijn opvolger Karel de Stoute zou er in 1469 nog een leeuwin aan toevoegen. Maria van Bourgondië erfde na het onverwachte overlijden van haar vader (1477) met andere woorden niet alleen een amalgaam van (residenties in) vorstendommen en hertogdommen, maar ook enkele bescheiden dierentuinen. Haar echtgenoot, Maximiliaan van Oostenrijk, was van meet af aan bijzonder enthousiast over haar collectie(s) wilde dieren. Hij raakte naar verluidt zo gehecht aan het Brusselse leeuwenpaar, dat hij het telkens liet overbrengen als hij van residentie wisselde. Naar het voorbeeld van zijn vader koesterde ook Filips de Schone een koppel leeuwen, waaraan hij dankzij een gift van een van zijn voornaamste hovelingen, Engelbrecht van Nassau, zelfs een derde kon toevoegen.

Zoals de negentiende-eeuwse zoölogieën mateloos konden profiteren van de (nog) onuitputtelijke voorraad aan wilde dieren in de kolonies, zo breidden de Habsburgse vorsten hun menagerieën vanaf de late vijftiende eeuw enthousiast uit met dieren uit de nieuw ontdekte gebieden. Filips de Schone liet vanuit de Spaanse kroondomeinen bijvoorbeeld buffels, struisvogels en kamelen overkomen, naast vier Amerikaanse kalkoenen en een papegaai. Op het kasteel de Caesarsberg in Leuven liet hij voor zijn jonge zoon Karel V en diens broer en zussen zelfs een kleine menagerie aanleggen – een kinderboerderij avant la lettre. De hertogelijke kinderen konden er drie civetkatten, vier buffels, vier kamelen, twee marmotten en een das bewonderen. De vorstelijke huishoudrekeningen die voor deze periode bewaard bleven, geven aan dat het onderhoud van deze exotische dieren goedkoop noch eenvoudig was. Zo hield men in de Brusselse paleistuin naast de volière een vuur eeuwig brandend om te voorkomen dat de tropische vogels zouden bezwijken aan de koudere temperaturen in hun nieuwe thuisland. Verder bieden deze rekeningen een secure weergave van de uitgaven voor het vlees (waaronder hele schapen) dat de wilde dieren in de vorstelijke dierentuinen verslonden. Een rekeninguittreksel uit 1477/78 luidt bijvoorbeeld dat de bewaarder van de wilden beesten, swanen ende conijnen te bruessel vergoed werd voor zijn onkosten tot behoef van den vuetsele (voedsel) voor de dieren die werden gehouden bij het Coudenbergpaleis. Een zekere Rogier, die jaren later was aangesteld als ‘bewaker van de wildebeesten’ in de menagerie van de jonge Karel V, kreeg voor zijn diensten elke dag vier stuivers, terwijl hetzelfde bedrag dagelijks werd besteed aan het voedsel voor één civetkat. De doorsnee kameel vergde dan weer 7,25 stuivers aan onderhoud per dag.

Een cynicus zou durven opmerken dat de uitbaters van de Jardin Royal de Zoologie hadden kunnen leren van hun middeleeuwse voorgangers. Terwijl de wilde dieren van de hertogen van Brabant ‘spek naar hun bek’ kregen, stond de grizzlybeer uit de Brusselse Jardin Royal immers op een kwalijk dieet van pistolets.
Verder lezen:
Raymond van Uytven, De papegaai van de paus. Mens en dier in de Middeleeuwen (Leuven, Davidsfonds, 2003.
N. Rothfels, Savages and beasts: the birth of the modern zoo (Baltimore, JHU Press, 2002).
Wim Lambrechts, ‘De geschiedenis van de Belgische dierentuinen. Een verhaal van wedijver, vermaak en exotische dieren in de stad’, in: K. Broucke, e.a., eds., O, dierbaar Antwerpen, over olifanten, mensen en andere stadse dieren (Tielt, Lannoo, 2007) 118-124.
Wim Lambrechts, ‘Le Jardin zoologique de Bruxelles: miroir des modes de pensée du dix-neuvième siècle sur la ville, la science et les loisirs’, Brussels Studies 77/1 (2014) 1-11.
Interessant om te zien wat een ménagerie ze erop na hielden aan het Bourgondisch-Habsburgse hof!
Ik kom ze ook wel eens tegen in de hofrekeningen. Tussen 1519 en 1541 (wellicht ook eerder, en waarschijnlijk ook later) wordt in de hofrekeningen twee keer per jaar een zekere Aert Marcelis betaald voor de “garde de l’oyseaulx appellé Haynue”. Ik vraag me steeds af wat dat voor vogel kan zijn geweest. Vanwege die specifieke betaling waarschijnlijk toch een bijzondere. Zou jij enig idee hebben?
LikeLike